Beer @ worK
Zijn ogen zien niet wat ik zie. Rap en routineus fladderen ze de kamer rond. Zelf is Frits afwezig. Hij zit elders, in zijn wereld, waar de taal zwijgt en de beelden kloppen. 'Ik heb het,' mompelt hij, meer tegen zichzelf dan tegen mij, 'ik heb het bijna.' Hij beent naar mijn bibliotheek en haalt er lukraak een paar boeken uit. Die ziet hij niet. Voor hem zijn het belangrijke bijzaken. In stapeltjes legt hij ze op de grond, daar waar zijn beeld moet beginnen. 'Wil je koffie?' vraag ik. Hij antwoordt niet. 'Koffie?' herhaal ik. Hij fronst, zucht, en richt zijn blik heel bewust op mij. 'Ja.' Goed, hij is er weer, denk ik. Hij knippert. 'Koffie? Ja, koffie,' zegt hij. Ik glimlach, reik hem zijn koffie. Geen suiker, geen melk. Alles moet puur zijn, zonder afleiding. Hij neemt een slok en tuurt naar het balkon, zijn beeld to be. 'Jij hebt toch een iPod?' vraagt hij. Ik knik. 'Ga halen,' zegt hij. Ik verzet me niet, want tegen andermans creativiteit is zelfs mijn opstandige natuur niet opgewassen. Nu zijn we compleet, het beeld en ik. De kleren zijn goedgekeurd, de tafels aan de kant geschoven, de balkondeuren opengeslagen. Ik mag erbij gaan zitten. Been op de bank, zegt Frits. Gehoorzaam glijdt mijn been naar de bank. Nee, been op de balustrade. Maar been past niet. Terug op de bank dus. Naar buiten kijken. Naar boven. Naar beneden. Uit onbeholpenheid ga ik naar mijn muziek luisteren, en begin mee te zingen, te schaterlachen, te glunderen. Maar eigenlijk voel ik me een beetje onbehaaglijk. Zodra ik dat besef, houd ik op met lachen en staar verlegen naar het schermpje van mijn iPod. Dan kijk ik even in de lens. En weer terug. Frits zal wel zeggen als 't niet goed is. Maar hij zegt niets. Dat kikkert me wat op. Een beetje maar. Ik voel me bekeken. Dat ben ik ook, geloof ik. © Emily Gordts